KIJKWIJZER BIJ MONSTERS UNIVERSITY
(bestemd
voor de leerkracht)
Inleiding
Deze kijkwijzer is gemaakt voor groep 6. Bij het maken van de
vragen hebben wij gekeken
naar de theorie van Michael Parsons over de fasen van
ontwikkeling bij beeldbeschouwing (Schasfoort, 2012).
De kinderen bevinden zich in fase 2 (voorstelling) en 3
(expressie). Fase 2 kenmerkt zich door een concrete voorstelling bij een beeld.
Kinderen willen bij een beeld een directe herkenning hebben. Gevoelens die in
een beeld tot uiting worden gebracht moeten gevoelens zijn die direct uit het
realisme zijn af te lezen. In fase 3 wordt het beeld vooral beschouwd als iets
wat emoties op kan wekken. De kinderen beginnen nu te bevatten dat de maker een
betekenis in het beeld heeft gelegd, die de beschouwer kan begrijpen. Ze leren
dat meningen over een beeld kunnen verschillen en ze leren dat te accepteren.
Nu de kinderen de overgang maken naar fase 3 blijven zij beelden ook beschouwen
door de bril van fase 1 en 2. Die brillen zetten zij nooit geheel af.
Nadat we de fase waarin de kinderen zich bevinden hadden
vastgesteld, hebben wij onze vragen daarop aan laten sluiten.
Sommige kinderen uit de groep bevinden zich nog volledig in fase
2, andere maken al de overgang naar fase 3. Daarom hebben wij getracht
voldoende variatie aan te brengen in de moeilijkheidsgraad van de vragen. Op
deze manier kan ieder kind succes beleven.
De kijkwijzer kan gebruikt worden na de theorieles en nadat de
kinderen de hele film hebben gezien. Hij is zowel klassikaal als in groepjes
inzetbaar. Het is aan de leerkracht om te beoordelen welke werkwijze het beste
past bij zijn klas. De kijkwijzer kan digitaal gemaakt worden. In tegenstelling
tot de filmstills die in deze kijkwijzer zijn opgenomen, kunnen de kinderen dan
de daadwerkelijke scènes bekijken. Dit zal naar onze mening de betrokkenheid
van de leerlingen vergroten. De geprinte versie bevat vanzelfsprekend alleen
stills. Het werkblad bij de kijkwijzer is toegevoegd.
Vragen
Bij het opstellen van de vragen voor de kijkwijzer hebben wij
gebruik gemaakt van de 5 typen vragen van beeldbeschouwing:
·
Startvragen: 1
·
Onderzoeksvragen: 4,
5, 6, 7, 12
·
Analysevragen: 2,
9, 10, 13, 15
·
Speculatieve vragen: 3,
8, 17
·
Oordeelvragen: 11,
14, 16, 18
Muziek
Scène:
houseparty (ca. 52”)
1.
Wat voor soort muziek hoor je hier?
2.
Welk gevoel roept deze muziek bij je op?
3.
Denk je dat Mike zich anders voelt dan Sully bij het horen
van deze muziek? Waar zie je dat aan?
4.
Hoe versterkt de muziek deze scène?
(stel je voor dat er andere muziek had geklonken, had dat dan andere emoties
opgeroepen?)
Vormgeving
Scène:
Mike komt op de campus aan (ca. 20”)
5. Er lopen op de campus veel verschillende
monsters rond. Welke verschillen in vorm vallen je op?
6. Welke vorm heeft
Mike en welke vorm heeft Roar?
7. Welke kleuren
heeft Mike en welke kleuren heeft Roar?
8. Hoe denk je dat
Mike aanvoelt en hoe voelt Roar aan?
9. Kun je het verschil in karakter tussen Mike
en Roar afleiden uit de verschillen in vorm, kleur en hoe hun huid aanvoelt?
Omschrijf op welke manier dat naar voren komt.
Dramatiek
Scène:
Dean Hardscrabble (13.30-15”)
10. Welk effect heeft
de komst van Dean Hardscrabble op de monsters?
11. Wat maakt deze scène
voor jou spannend?
12. Welke elementen heeft de maker gebruikt om de spanning
op te voeren?
13. Welke
eigenschappen heeft Dean H. die haar
karakter versterken?
14. Wat vind je van Dean H.?
Zou je haar graag als directrice willen hebben van je
eigen school?
Montage
Scène:
Mike en Sully bij de kinderen (ca. 86”)
15. Deze scène bestaat uit veel aan elkaar geplakte
beelden.
Wat doet dit met de snelheid van het verhaal?
16. Welk gevoel roept het snel opvolgen van de beelden bij
je op?
17. Met welk karakter in deze scène denk je dat jouw
gevoel het meest overeen komt?
18. Vind je dat de makers van de film geslaagd zijn in de
montage van deze scène?
Wat zou jij anders doen?
Antwoorden
1.
Housemuziek, harde muziek
2.
Vrije interpretatie
3.
Mike voelt zich veel ongemakkelijker dan Sully. Dat kun je
zien aan zijn lichaamshouding en gezichtsuitdrukkingen.
4.
Het zorgt dat alles ook echt bij je binnenkomt, je wordt
even goed wakker geschud.
5.
Rond, vierkant, langwerpig, klein, groot etc.
6.
Mike is klein en rond, en Roar is groot en heeft de vorm
van een omgekeerde peer (zodat zijn brede schouders en stoere gestalte nog
beter uitkomen)
7.
Mike is knalgroen en Roar is bruinig.
8.
Mike voelt zacht en glad, en Roar ruw.
9.
Mike heeft een prettig en zacht, vrolijk karakter, dat zie
je terug in zijn vorm (klein, grappig) kleur (felgroen, vrolijk). Roar heeft
een dominant, arrogant, stoer en onaangenaam karakter en dat zie je terug in
zijn vorm (groot, imposant) en kleur (bruinig).
10.
Iedereen huivert, en is onaangenaam verrast door haar
verschijning. Ze zijn allemaal (een beetje) bang.
11.
Vrije interpretatie
12.
Gebruik van spannende muziek, van donkere kleuren, van
schaduw/licht effect.
13.
Zij heeft een griezelige vorm, ze lijkt op een groot
viezig insect, ze heeft donkere kleuren en ze voelt hard en glad als je haar
zou aanraken. Verder maakt ze ritselende enge geluiden als ze zich
voortbeweegt.
14.
Vrije interpretatie
15.
Die wordt daardoor enorm versterkt.
16.
Spanning
17.
Vrije interpretatie
18.
Vrije interpretatie
Bron: Schasfoort, B. (2012). Beeldonderwijs
en didactiek. Groningen-Houten: Noordhoff Uitgevers.
Goede vragen en goed te beantwoorden.
BeantwoordenVerwijderen